Hotel Colaris

Wij gaan eens een paar oude panden bekijken aan de Maastrichterlaan in Beek. Deze laan is ouder dan de “Rijksweg”, die omstreeks 1840 in aanleg kwam. De huidige Maastrichterlaan was voordien een al eeuwen-oude veldweg, later wat verbreed, die vanaf de Heirstraat via het huidige Wolfeijnde langs een groot veld “De Proosdij” genaamd, (eertijds eigendom van de Proosdij van Meerssen), in de richting van Maastricht voerde.Tot de oudste nog bestaande bebouwing van deze laan behoort ongetwijfeld dit kapitale pand, dat zich in zijn huidige verschijning als een “tweeblok” voordoet. Het heet in de volksmond nog steeds “Van Sloun en Colaris”. Beide panden staan onder Monumentenzorg, al werd alleen pand v. Sloun (Zuiderlijk of links op onze tekening) summier vermeld in Het Limb. Mon. Boek van Marres en v. Agt.

Vanwege Monumentenzorg wordt pand v. Sloun aldus omschreven: “Nr. 17. Bakstenen huis XVIII, (tussen 1700 en 1800), met Mansarde-dak. Tussendorpel-kozijnen van Naamse steen. Onderpui v.d. voorgevel gewijzigd.”

Tot voor kort was dit pand eigendaom van Mevr. M.J.I. Reijnders e.a., weduwe van P.J. van Sloun, die er tot voor enige jaren een slagers bedrijf had. Het staat al jaren lang leeg en heeft veel geleden. Pand Colaris wordt aldus beschreven door Monumentenzorg: Nr. 15. Bakstenen huis met wolfsdak, (afgeschuinde kop), XIX A”. Dat wil zeggen: éérste kwart van de 19e eeuw, dus tussen 1800 en 1825. Eigenaar: J.J.F. Crombag, die er nú met verve de gasten verwent. Tja, als je dan al tekenend dit alles eens wat nauwkeuriger hebt bekeken en dank zij gastvrije rondleidingen met de eigenaren ook binnen eens wat hebt kunnen speuren, dan komt er toch wel wat meer en wat anders uit de bus, dan de officiële stukken vermelden. Wij blijven met heel wat vragen zitten, die nog lang niet zo vlug zijn beantwoord!

Wát is er dan zoal opgevallen? Allereerst gaan we de voorgevels eens wat nader bekijken. Dit kan aan de hand van bovenstaande tekening, maar nog beter ter plaatse. De dubbelgekrulde schieters van de gevelankers, (later kortheidshalve “ankers” genoemd), zijn niet alleen karakteristiek voor het linkerpand v. Sloun, maar tot op de helft van pand Colaris, (rechter pand), zitten ook nog 2 van dergelijke fraai gesmede ankers, terwijl rechts verderop in de voorgevel en in de rechter kopgevel eenvoudige rozet-ankers zitten. Deze zijn uitgevoerd in gietijzer, dat m.i. ook duidt op recenter werk. De bakstenen boogjes boven de Naamse hardstenen raamlateien op de éérste verdieping van pand v. Sloun zijn ook met 2 stuks nog te speuren in de voorgevel Colaris en wel op gelijke hoogte van boven de nú (?) kleinere ramen; op de tekening direct rechts van de lantaarnpaal te zien. Wat is hier dan toch gebeurd? Uit de kadastrale- en eigendoms- gegevens, die zeer grondig tot ±1820 zijn nagespeurd door onze Heemkundesecretaresse Mevr. E.M.L. Nijsten-Colaris en in 1977 in een rapport zijn vastgelegd, is gebleken, dat het gehele complex met nog omliggende gronden ooit wisselend in eigendom was van diverse leden, (gezamenlijk c.q. apart), van één familie. Maar omdat dit een zó ingewikkelde materie is met ook nog steeds veranderende perceelsgrenzen, huis- en perceels-nummers, is er in dit artikel verder niet op in te gaan. Wel mag er uit geconcludeerd worden, dat er in dit complex niet alleen ná, maar ook al vóór 1820 enige grote verbouwingen, aan bouw en splitsing, hebben plaats gehad.

Allengs rees er een vermoeden, dat een deel van het huidige pand Colaris (door aanbouw) van recenter datum is, dan het mogelijk vroeger grotere pand v. Sloun. Behalve de onderling verschillende ankers in pand Colaris en de vanuit pand v. Sloun tendele nog doorgezette boogjes in het metselwerk is er nog meer, dat te denken geeft. Toen we de witgeverfde voorgevel Colaris nog eens nader bekeken bleek er vanaf de midden-deurpartij links omhoog een duidelijke staande bouwnaad aanwezig te zijn. De links daarvan nog zichtbare mergelblokken zijn vrijwel zeker voormalige gevel-hoekblokken, die men bij een latere aanbouw rechts gemakshalve maar heeft laten zitten. Dit maakt het ons nu een gemakkelijker om iets te achterhalen, waar boeken (tot nu toe) nog zwegen. Maar er is nog meer ….! Op de zolder van pand Colaris bevindt zich juist links van de bouwnaad in een prachtig bewaard gebleven eiken kap een restant vakwerk-kopgevel, compleet met vitsen, vlechtingen en leemvulling! De ligging en constructie van de vloer van dit zoldergedeelte en de doorgaande spant- en gordingconstructie van gekloofd eikenhout behoren als voortzetting geheel tot de bouw van pand v. Sloun. In de huidige afscheidende bouwmuur staat nog een oud nú dichtgemetseld eiken deurkozijn! Het rechter zoldergedeelte Colaris, waarvan de vloer hoger gelegen is, is van verzaagd naaldhout en dan ook duidelijk van jongere datum. Merkwaardig blijft het overigens nog, dat er nog zoveel historisch interessante authentieke delen over bleven, ondanks de vele wijzigingen, die dit complex heeft ondergaan.

Uit het technisch archief van de Gemeente zijn wel gegevens voorhanden over verbouwingen etc. vanaf 1920. In dat jaar werd, kennelijk met behoud van de oude kapspanten, de zolder v. Sloun voorzien van een z.g. Mansarde-kap (voorzijde). Op de tekening ziet U deze “opgeknikte “dakvorm, genoemd naar de Franse Arch. Mansard, die met deze dakvorm een royalere zolderruimte creëerde, hetgeen veel navolging vond in onze streken in de twintiger jaren. Deze verbouwing had tegelijk met een ”face-lift” met “sier-pleisterwerk” plaats in 1920. Het jaartal is in de Romeinse cijfers XIX en XX links en rechts onder de goot in het pleisterwerk aangebracht en vergroot op de tekening nog eens weergegeven. In 1920 zijn ook de dakkapellen aangebracht, die uiteraard dan ook niet op de nog voorhanden zijnde foto’s van ±1900 voorkomen. In 1920 is ook de onderpui (lelijk) gewijzigd, waarbij de oorspronkelijke poort met rondboog verviel in het rechterdeel van pand v. Sloun. Dit pand is door de nieuwe eigenaar, Hr. J. Poot, in particuliere restauratie genomen. Wij komen aan het eind nog even terug op enige bewoners van deze panden, wel is alvast te vermelden, dat in de beide panden geregeld sprake was van een “horeca-bestemming”, in de terminologie van eertijds dan herberg of logement geheten. Het rechter pand is sinds lang al een vermaard Horeca-bedrijf, zoals ook uit de oude Beeker ansichten blijkt.

Voor degene, die zich eens diepgaand in de geschiedenis van vóór 1820, (van waarvoor de gegevens schaars worden), wil verdiepen, wacht er ten aanzien van deze panden een hele, maar interessante, kluif! Welke oorspronkelijke bestemming heeft het eertijds kennelijk grotere pand van Sloun gehad, dat wat terzijde van de bebouwde kom eertijds was gelegen. Er zijn enorme kelders, sporen van solide tralies in de hardstenen kozijn-omrandingen op de eerste verdieping. De vondst van een stuk hardstenen “latei” (?) in de tuin achter met het jaartal 1762 geven voedsel aan allerlei speculaties, waarvan we ons maar niet zullen wagen op gevaar af, dat die verzinsels ooit een “eigen” leven gaan leiden en de historie geweld aandoen. Eén uitzondering mogen we wellicht maken: Achterin de tuin Colaris ligt nog een hardstenen poortboog-sluitsteen met het jaartal 1817 erin met de initialen (voorletters) S.S. Uit eerder genoemd rapport blijkt, dat het rechterdeel eigendom was van ene Servaas Smeijsters, zoon van een herbergier aldaar, die het bedrijf van zijn vader voortzette. Of toen het rechterdeel al het pand Colaris in zijn huidige (Rechts-uitgebreide) vorm betrof, valt te betwijfelen en zo is dan de vraag gerezen, of genoemde Servaas de ronde poortboog in 1817 heeft laten maken, waar nu de rechter poort v. Sloun zit. Volgens het kadaster was er hierachter nog een eigen waterput ! De bewoners waren wat dat betreft dus al self-supporting, wat bijzonder was in vroegere dagen.

Omdat tot op heden de naam Colaris nog steeds verbonden is aan het rechts gelegen “Hotel Colaris”en de naam op de gevel prijkt, welke een begrip is in Beek, zij nog een korte samenvatting gegeven over deze familie, ontleend aan het rapport van Mevr. E.M.L. Nijsten-Colaris. De eerste, die de naam Colaris (Kolaris) draagt in Beek is Pieter Mathijs, afkomstig via Schinveld uit Broeksittard. Hij huwde met Maria Catharina Hubertina Smeijsters, dochter van legementhouders, die van vader op zoon al v.a. ± 1820 deze panden gezamenlijk bewoonden in nogal eens wisselende eigendoms- en familieverhoudingen. Na diverse omzwervingen komt het gezin Colaris-Smeijsters in 1862 naar Beek, waarvan de adressen zijn achterhaald. In 1898 uiteindelijk, na het overlijden van Pieter Mathijs, betrekt de fam. Colaris-Smeijsters dan het Hotelpand Colaris. Drie generaties lang blijft er telkens maar één zoon in Beek wonen, die in mannelijke linie de naam doorgeeft, die nog steeds één van Beeks historische panden siert. Historisch gezien nog interessanter is het pand van Sloun, dat ons niet zomaar zijn geheimen prijs geeft. “Konden de stenen maar spreken…!“. Slechts een tipje van de “sluier”der historie is opgelicht… Er is nog veel meer ongekend in Beek; het is de moeite waard er méér van te weten; op slot van rekening is er maar één Beek zoals ons Beek.

HOTEL ‘COLARIS’ EN ZIJN GASTEN 

Hotel ‘Colaris’ is wel goed.
Haast ieder die in zaken doet

komt na zijn werk aldaar verpozen
en rustig slapen, als op rozen.

Mosselen worden veel gegeten;
zijn dáar het best, dat moet men weten.

Het eten is daar goed en af!
en in het koren is geen kaf.

Kortom, het heel hotelbedrijf
is prima, prima, zonder kijf.

Daarom zo vele trouwe klanten,
van heinde en ver, van alle kanten.

En ‘Sicof’, die zo zoet kan praten,
kan ook die zaak niet goed verlaten

zonder mosselen en not least,
Els en bier, want dat is best!

Het moge dan zo gek nog schijnen,
hij kan zo maar opeens verdwijnen.

En dan vraagt Sef: “Waar is Critien”?
“Naar huis gevlogen’. “Wel… et bien”!

Dan hebt U daar ook nu en dan
een wijs en zeer bezadigd man.

Hij spreekt heel graag en nimmer vlug.
Een beetje dik, maar toch niet stug. 

Hij heeft een hart als zijnd’ van goud
en houdt van alles wat is oud.

Hij voelt hier niks voor bakkeleien;
wil in geschiedenis zich vermeien.

Folklore is zijn stokjespaard;
daarin is hij zijn naam wel waard.

In Limburgs dialecten
is hij een der perfecten.

Zo komen allerhande heren,
zoals dat altijd kan verkeren.

Grapjes worden uitgehaald;
tot slot wordt alles toch betaald.

Mevrouw zegt – ofschoon zij niet won –
“Ik ben blij dat ik weer eens kaarten kon”.

Maar één ding moeten wij nog zeggen
en wel de nadruk daarop leggen.

Wij missen hier Mijnheer, Mevrouw,
die ons met de Sint bedelen wou,

met ‘appel’, ‘sleutel’ van ’t stadhuis.
Dat wordt nog eens een feestgedruis!

Met schilderen valt het soms niet mee;
éens is het “ja”!, eens is het “nee”!

Maar om nu inspiratie te vergaren
rook ik in dank, Uw lekkere sigaren.

                                   Beek, J.H. Pelser.

Hotel Colaris

                   tas koffie of ein drôpke,
                   en hilste van ei môpke,

                   ’t is altied eve fien
                   es te geis bie

                            FRENS EN TIEN